Eerste activiteiten 1880 – 1970
De Stadspolders was in 1880 nog steeds een zompige polder waar alleen koeien graasden. Maar er lagen wel wat boerderijen rond de polder. En zelfs kleine buurtschappen, soms niet meer dan een paar huizen langs de dijken gebouwd: de Vissersdijk, de Noordendijk, de Oudendijk, de Zuidendijk en bij het veer van de Kop van ’t Land. In deze tijd begonnen de ontwikkeling zich in sneltreinvaart voort te snellen. Ook letterlijk door de aanleg van de spoorlijn dwars door de polder. Er werd een steenfabriek langs het Wantij opgericht die over het spoor zijn producten kon vervoeren. Bovendien werd met nieuwe krachtigere stoom- en dieselgemalen die zompige polder eindelijk eens goed droog gemaald.
Stoom- en dieselgemalen
Door de aanleg van de spoorlijn in de jaren 1882-85 veranderde de bemalingstoestand van de oude en nieuwe Stadspolders drastisch. De polder werd nu door een spoordijk doorsneden en beide delen werden afzonderlijke polders met elk een eigen bemaling. Hierdoor kwam de oude windmolen buiten bedrijf te staan. Het deel ten noorden van de spoorlijn (het huidige Vissershoek) en de inmiddels volledig omkade Nieuwe Stadspolder (het huidige Oudelandshoek) werden bemalen door een in 1882 gebouwd nieuw stoomgemaal bij de haven ’t Vissertje. De in onbruik geraakte molen werd in 1883 verkocht voor afbraak. Het bijbehorende houten woonhuis werd echter voorzichtig afgebroken en verplaatst naar een nieuw stoomgemaal aan de noordkant van de Bildersteeg dat weliswaar geen officiële naam kreeg, maar door iedereen het ‘Dronkemansmachientje’ werd genoemd. Die bijnaam kreeg het omdat de machinisten, afkomstig uit Sliedrecht, kennelijk geen hekel aan alcoholische dranken hadden. Maar Krijn Kooijman, jarenlang de uitbater van de weidewinkel annex pompstation Skippy aan de Provincialeweg, weet nog een andere mogelijke oorsprong van die naam. Het stoomgemaal kreeg wel eens te weinig water aangevoerd waarna het over zijn toeren raakte en de ketel (machine) begon te springen op zijn grondvest. Wellicht is dat ook de oorsprong van de naam ‘Dronken machientje’. Waarschijnlijk zijn beide verhalen waar.
Dit naamloze gemaal is in 1937 buiten gebruik gesteld. Het gemaal “Aan Het Visschertje” was 1932 al geëlektrificeerd waarmee het een veel grotere capaciteit had gekregen en door een duiker onder de spoordijk aan te brengen kon gemaal daarmee nu ook de gehele Stadspolder, inclusief de Noord-Bovenpolder, bemalen. Vanaf 1938 is het gebouwtje als opslagschuur verhuurd. Het gebouwtje heeft nog lang op de kop van de Bildersteeg gestaan en uiteindelijk is het ergens in de jaren ’60 of ’70 pas afgebroken. Het waterde uit op het Wantij iets ten oosten van de huidige fietsbrug. Het enige dat nog aan het bestaan van dit stoomgemaal herinnert is het voormalig uitwateringskanaaltje naar het Wantij, inmiddels niet meer dan een kort doodlopend slootje.
Gemaal ’t Visschertje, gebouwd in 1882, in 1902 gedeeltelijk vernieuwd en in 1932 geëlektrificeerd, was na het buiten gebruikstelling van het Dronkenmansmachientje daarna het enige gemaal dat het hele gebied van de huidige stadspolder, inclusief Oudelandshoek bemaalde. Pas in 1982, toen het moderne gemaal aan de oostelijke Wantijdijk langs het Vlij in gebruik werd genomen, verloor gemaal ’t Visschertje haar functie.
De Betuwelijn
De geschiedenis van de Betuweroute, die nu Merwede-Linge-lijn heet, begon al ver voor de opening. In Dordrecht was er een enorme lobby door de notabelen die pleitten voor een rechtstreekse treinverbinding naar het oosten, naar Duitsland vooral. Dordrecht was in die tijd nog een geduchte concurrent van Rotterdam als grootste haven. De Rotterdamse scheepslobby was er daardoor uit concurrentieoverwegingen juist zwaar op tegen. Zij waren sowieso tegen een spoorverbinding naar het oosten en torpedeerde eerder al de plannen voor een spoorlijn van Rotterdam naar Duitsland via een brug over de Noord met stations in Albasserdam en Papendrecht. Het heeft al met al jaren geduurd voor de Betuwespoorlijn een feit was. Dat de tijden intussen veranderd zijn blijkt wel uit het feit dat recent de Rotterdamse scheepvaartwereld juist zeer actief gelobbyd heeft vóór die havenspoorlijn van Rotterdam naar Duitsland, de nieuwe goederenspoorlijn Betuweroute. Dat de Betuweroute eind 19e eeuw dus via Stadspolders en Dordrecht CS loopt en niet rechtstreeks naar Rotterdam is dus daar aan te danken.
De lijn is aangelegd door het Staatsspoor (SS). Er werd begonnen bij Elst, tussen Arnhem en Nijmegen. Op 1 november 1882 werd het eerste stuk tot Geldermalsen geopend en ruim een jaar later de verbinding tot Gorinchem. Op 16 juli 1885 was de verbinding met Dordrecht een feit. Omdat er van veel goederenvervoer werd uitgegaan werd de lijn geheel dubbelspoors ontworpen, maar in het begin nog in enkelspoor uitgevoerd. Het tweede spoor kwam pas later gedeeltelijk gereed en nog steeds niet over het hele traject. Nog steeds is aan de spoorpijlers van de bruggen over het Wantij en Merwede te zien dat deze de breedte hebben voor dubbelspoor. De Merwe-Rijn-Lijn, zoals de lijn ook wel werd genoemd, werd nooit zo druk als verwacht. Na de tweede wereldoorlog kwam het lijntje steeds meer in onbruik door een aantal beschadigde en niet meer herstelde verbindingen. Ook had de Duitse bezetter een groot aantal spoorrails omgesmolten tot oorlogsmateriaal.
De spoorbruggen
De Baanhoekbrug en de Wantijspoorbrug liggen in elkaars verlengde en zijn vrijwel even oud. De Baanhoekbrug over de Merwede was een 466,5 meter lange vakwerkbrug over slechts drie middenpijlers. Met de bouw van de brug was al in 1880 begonnen, maar het duurde maar liefst 5 jaar om hem af te krijgen, veel langer dan was voorzien. De aannemer moest 50 gulden boete betalen voor elke dag dat hij te laat af was, een heel bedrag in die tijd. Later bleek echter dat de aannemer 100 gulden per dag kreeg van de kreeg van de concurrerende Nederlandse Rhijnlandspoorweg voor elke dag dat hij later af was. Hij heeft er dus flink op verdiend. Op 28 mei 1885 is nog een laatste spectaculaire sterktetest uitgevoerd. Een lange rij zware locomotieven werd op de brug gereden. De brug hield het en op de Sliedrechtse oever stond het op de dijk vol met juichende toeschouwers. Op 13 juli van dat jaar werd de 466,50 meter lange brug officieel in bedrijf genomen.
De pijlers zijn voor dubbelspoor uitgevoerd, maar er hebben tot op de dag van vandaag nooit twee sporen op de brug gelegen. De Baanhoekbrug heeft geen beweegbaar deel en heeft een doorvaarthoogte van 12,95 meter. Als er onverhoopt toch een hoger vaartuig onderdoor moet, dan wordt een brugdeel met een kraan opgetild. Dit gebeurt zelden.
De spoorbrug over het Wantij is maar net 70 meter lang, maar ze heeft vanwege de veel lagere doorvaarthoogte wel altijd een bewegend deel gehad. De oude Wantijbrug uit 1880 was een draaibrug. Mevrouw Stam, die verderop in een interview met De Polderkrant haar levensverhaal vertelt, heeft vele jaren van haar jeugd met haar ouders in het bijbehorend brugwachtershuisje gewoond. Ze is daar vlak voor de oorlog komen wonen toen die brug er nog ongeschonden lag.
Station ’t Vissertje
De spoorlijn had een aantal stations die nu niet meer bestaan. In de Stadspolder was er halte ’t Vissertje. Dat lag iets ten oosten van de huidige rotonde in Oudelandshoek, dus een flink stuk westelijker dan het huidige station Stadspolders. ’t Vissertje is een buurtschap aan de Vissersdijk en het aanliggende gedeelte van de Noordendijk. De halte heette weliswaar station ’t Vissertje maar werd in de volksmond Station Dubbeldam genoemd. Behalve voor personenvervoer werd er ook veel goederenvervoer van vooral landbouwproducten. Op 14 mei 1927 hield er voor het laatst een trein stil. Het stationnetje werd in 1937 afgebroken.
In de jaren zeventig is de lijn geëlektrificeerd. In de jaren tachtig werd de klassieke beveiliging omgebouwd tot een NX -beveiliging met een met automatisch blokstelsel. Zowel blokpost I als de brugpost WijB (Wantijbrug) kwamen toen te vervallen.
Buurtschappen
’t Vissertje, de Bijkerhoeve en Klein Indië
Station ’t Vissertje was genoemd naar het Buurtschap ’t Vissertje dat nog steeds bestaat. Het zijn de huizen langs de Vissersdijk en de Noordendijk waarvan er een aantal al eeuwenoud zijn en niet minder dan 26 daarvan staan zelfs op de lijst van gemeentelijke monumenten. Na de inpoldering van de Noord- of Merwedepolder in 1616 zijn tegen de Vissersdijk een aantal boerderijen gebouwd.
Deze hoeve aan de Zuidendijk 20 is waarschijnlijk ergens rond 1680 of 1700 is gebouwd, maar is begin jaren ’70 afgebroken om plaats te maken voor vijf nieuwbouwwoningen. Veel andere zijn er in de loop der jaren afgebrand of afgebroken. Ook de hoeve aan Vissersdijk 16 dateert oorspronkelijk nog uit die tijd, maar in de loop der tijd is er zoveel aan verbouwd dat er op de fundering na nog weinig authentiek is.
Ook Vissersdijk 42/44/46 is oorspronkelijk van die leeftijd. Een aquarel uit 1927 geeft nog een goed beeld van de situatie van een eeuw geleden.
Wellicht het bekendste huis, op de hoek van de Noordendijk met de Vissersdijk, is ongetwijfeld de Bijkerhoeve, een oude boerderij uit 1890 die tot 1991 nog geheel in oude staat dienstdeed als veeteeltbedrijf met 35 koeien. De weilanden waar deze ooit graasden zijn nu volgebouwd met huizen. Tegenwoordig worden in de schuur diverse voertuigen opgeslagen, zoals een oude schoolbus en een Jan Plezier, die kunnen worden gehuurd voor feesten en evenementen. Tot 2007 kon de schuur ook gehuurd worden voor feesten en partijen, inclusief pannenkoeken eten, maar daarvoor is de vergunning ingetrokken. Tijdens de watersnoodramp in februari 1953 heeft hier een dramatisch voorval plaatsgevonden, waar verderop dieper op in wordt gegaan.
De buurtschap gaf ook zijn naam aan het haventje ’t Vissertje toen tussen beiden nog alleen een weiland lag in plaats van een woonwijk. En de haven gaf weer zijn naam aan de camping ’t Loze Vissertje.
Het groepje huizen dat het dichtst bij de overgang staat wordt ook wel Klein Indië genoemd. De naam schijnt te zijn ontstaan doordat er vroeger in de kleine arbeidershuisjes veel gezinnen met veel kleine kinderen in armoede woonden. Het gedrag van de mensen in die huisjes werd geassocieerd met de lokale mensen in het toenmalige Nederlands-Indië, het huidige Indonesië.
Andere Buurtschappen: Oliepijp, Bovenhoek en de Kop van ’t Land
Oliepijp
De oude huisjes van de Oliepijp vormen nu een geheel met de nieuwe wijk De Hoven, maar het buurtschap is toch al echt eeuwenoud. De vroegste gegevens over het gebied worden vermeld in het verpondingregister uit 1731. In dat register stonden de onroerende goederen beschreven waarop de eigenaar belasting moest betalen aan de landheer. Hierin komt een bewoner voor die geïdentificeerd kan worden als de eerste bewoner langs de Noordendijk, ene Jan Janse Booij. Hij had bij de splitsing van de Noordendijk met de Oudendijk een woonhuis en een melkerij. Op zijn grond had hij toen bij zijn huis een nieuwe kleine huurwoning gezet met een huurwaarde van 12 guldens per jaar.
De naam Oliepijp is via overlevering ontstaan tussen 1887 en 1904 toen er in een van de huisjes die er later bijkwamen een oliefabriekje stond. Hier werd olie gewonnen uit koolzaad en blauwmaanzaad. Dat fabriekje had een lange schoorsteen die zorgde voor de naam van de buurtschap. De olie werd afgevoerd naar de Loswal bij het haventje ’t Vissertje. Nadat de olieproductie werd gestaakt werd het fabriekje afgebroken, waarna er een schaapskooi werd gebouwd. Die werden gehoed op de Noordendijk en stonden ’s nachts en ’s winters in de schaapskooi op hun mest. Uit oude documenten is te vinden dat die mest ook via ’t Vissetje naar Veenendaal werd vervoerd ten behoeve van de sigarenfabriek. Dat leverde blijkbaar de beste sigaren op.
Op oude kaarten is ook nog een van de talrijke eendenkooien te zien, een van de vele die er in dit gebied te vonden waren. Er kwamen ook vele andere inkomstenbronnen voor. Zo was er een kleine boomgaard met een aantal boerenknechten in dienst van de Noordhoeve, de grote boerderij die ten oosten van de buurtschap werd gebouwd. Later is er nog een autosloperij gevestigd geweest in de Oliepijp, een transportbedrijf, een melkboer, metselaar, arbeider, huisschilder, knecht bij een baggerbedrijf, plantsoenarbeider, kennelhoudster en fokster van terriërs en een molenaarsknecht op de molen Kijck over den Dijck. Tenslotte zijn er vage aanwijzingen dat er heel vroeger een soort klooster of anderszins religieus gebouw in de Oliepijp heeft gestaan. Maar daar zijn geen restanten meer van gevonden.
Verder oostelijk zie je op de kaart de veel grotere Noordhoeve, dat vroeger eerder een buitenplaats dan een hoeve moet zijn geweest, met uitgestrekte moestuinen, boomgaarden en waterpartijen. De hoeve staat al op een kaart uit 1673. Na een grote brand in 1883 werd de hoeve en het bijbehorende koetshuis herbouwd. Voor de brand lag de voorgevel overigens aan de andere kant, naar het zuiden gericht, met een lange oprijlaan naar de Haaswijkweg. In 2006 werd het land dat bij de hoeve hoorde door de gemeente opgekocht voor de bouw van De Hoven.
Ook de Haaswijkhoeve is eeuwenoud. De hoeve zou al in 1628 zijn gesticht door Dammas
Jobsz van Slingerland, Notaris te Dordrecht. Er bestaat al een prent van de hoeve uit 1749 Ook dit was eerder een buitenplaats dan een boerderij. De hoeve zelf is al lang geleden gesloopt, maar bij de aanleg van de Provincialeweg in 1930 stuitte men op muurresten van de buitenplaats “Haaswijck”.
De bijbehorende schuur uit 1709 bestaat echter nog steeds. In 1993 werd het landgoed verkocht aan Dorp De Hoop. De schuur, op de hoek van de Oudendijk met de
Provincialeweg (oorspronkelijk Haaswijkweg) wordt nog steeds door deze instelling gebruikt.
Bovenhoek
Ten oosten van de Oliepijp en de Noordhoeve ligt een ander buurtschap, de Bovenhoek. Begin 2007 interviewde De Polderkrant daar Hendrik van Heerden, toen 76 jaar oud. Hij woonde al zijn leven lang in de omgeving van de Bovenhoek, maar sinds 1956 in zijn huidige woning aan de Zuidendijk 577. Hij vertelde zijn verhaal over zijn leven in de buurtschap.
Buurtschap Bovenhoek al ruim drie eeuwen oud
Omdat het nog buitendijks lag stonden er geen boerderijen in de Stadspolder, maar vlak achter de Noordendijk stonden al wel een aantal huizen en boerderijen. Een van de oudste moet de boerderij van Hendrik van Heeren zijn geweest, aan de Zuidendijk 577. De kleine boerderij vormt nu samen met zo’n 6 andere huizen de buurtschap Bovenhoek. Al op een kaart uit 1673, dus nog niet zo lang na de inpoldering van de Alloyzen- of Bovenpolder in 1652, stond op die plek al een boerderij. “Waarschijnlijk is alleen de fundering nog overgebleven, maar misschien ook nog wel wat van de muren”.
Hendrik van Heeren (76) kocht het huis in 1956. “Er is in de loop der tijd veel aan verbouwd, natuurlijk. Toen ik het kocht was het kleiner. Ik heb het iets uitgebreid en van binnen flink verbouwd. Er was toen niet eens een WC, dat was het eerste dat ik nieuw heb aangebracht. En de vijf bedsteden zijn er niet meer. Ja, vroeger hebben hier hele grote gezinnen gewoond. Dat kan je je nu gewoonweg niet meer voorstellen. Het huis is zo groot niet. Wij hebben hier met vier kinderen gewoond en dat was zeker niet ruim.”
Al vanaf 1940 woont Hendrik van Heeren aan de Zuidendijk, maar eerst nog in een ander huis, meer richting provinciale weg. “Daar zijn we vlak na het begin van de oorlog komen wonen. Ik weet nog dat er toen op de Bildersteeg een lange rij kapotte militaire voertuigen stonden. Die waren van het terugtrekkende Nederlandse leger. Die konden de Wantijspoorbrug niet meer over en daarom waren ze achtergelaten. In februari 1953, tijdens de watersnood is de zeedijk hier nog bijna doorgebroken. Alle mannen uit de omgeving hebben toen een ramp nog op het nippertje weten te voorkomen.
Ik was loonwerker en in 1956 begon ik daarnaast ook voor mezelf te werken op land van de toenmalige bewoner van dit huis, Arie van de Nadort. Ik had al wel de schuur gekocht, maar hij zou nog vier jaar in het huis blijven wonen. Maar dat liep anders. Hij kocht nog datzelfde jaar een huisje in Dubbeldam en zei dat ik maar direct ook zijn huis moest kopen. Met heel veel moeite kon ik toen toch nog het geld bij elkaar krijgen. In november van dat jaar trouwde ik ook nog. Een druk jaar voor ons.
Van oudsher wordt hier vooral melkvee gehouden. In de Stadspolder en de Noordbovenpolder was altijd grasland omdat het daar nog wel eens onderwater liep. Wij pachten land in de NoordBovenpolder. Daar verbouwt mijn zoon Arie nu diverse gewassen, aardappelen, suikerbieten, spruiten, uien en tarwe. We hebben ook nog wat schapen en ook twee paarden, maar geen koeien meer. Vroeger waren er wel honderd veehouders op het eiland, maar nu zijn er nog maar drie veehouders in Dubbeldam over. Het is moeilijk om tegenwoordig nog goed te verdienen aan de landbouw. Arie is dan ook naast boer ook nog kraanmachinist.
Nu zijn er weer plannen om de Noord-Bovenpolder tot natuurgebied om te vormen. Maar ze willen de boeren er niet voor onteigenen. Dat is te duur. Maar wij willen er niet weg als er geen goede prijs voor wordt betaald. De prijs voor grond met bestemming natuur is jammer genoeg veel lager dan land met bestemming wonen. Voor land in De Hoven is aan de boeren een goede prijs betaald, vele malen hoger dan wij voor ons land aangeboden krijgen. Wij hebben dus geen haast om weg te gaan. De overheid heeft blijkbaar ook geen haast, want we horen al vanaf 1992 dat ze daar natuur willen ontwikkelen. We zien wel.
We hebben vanaf de jaren ‘80 de wijk Stadspolders gebouwd zien worden. Dat vonden we niet leuk, maar wat konden we er aan doen? We wonen er vlak naast, maar toch hebben we weinig contact met de wijk. Boodschappen doen we nog steeds in Dubbeldam. Dat is met de auto ook veel sneller, want om naar Stadspolders te rijden moeten we toch omrijden via de Provincialeweg. Alleen met de fiets is het naar de Super wat sneller. Het enige dat we van Stadspolders merken, is dat er nu wel veel mensen hier over de dijk lopen. Wij rijden nog wel eens met auto’s of landbouwmachines over de dijk hier. Daar wordt soms met onbegrip op gereageerd. Boze mensen die ons dan niet laten passeren omdat ze denken dat de dijk niet voor gemotoriseerd verkeer is. Maar voor ons werk is dat gewoon nodig. Wij zijn bestemmingsverkeer en moeten hier wel rijden. Wij wonen hier al lang voordat Stadspolders gebouwd werd. Gelukkig is dat nu minder en snappen de mensen beter waarom wij hier rijden. Vorig jaar was het hier extra druk toen er veel kijkers langskwamen voor De Hoven, weer een nieuwe wijk. Ik ben wel blij dat er geen huizen vlak tegenover ons huis worden gebouwd. Wij kijken straks op het nieuwe park. Dat kon erger.”
Op de hoek van de Noordendijk en de Zeedijk ligt een gezichtsbepalende hoeve die uit 1887 stamt. Dat jaartal staat op een steen in de voorgevel, maar dat was herbouw want daarvoor stond er ook al een hoeve, gebouwd door Teunis Spruit uit Dubbeldam. Wanneer die hoeve is gebouwd is onbekend, maar hij verkocht zijn bezit in 1852 aan de Familie Smits, die daarvoor als arbeider werkte en woonde op de Noordhoeve. Sinds 1902 is de boerderij echter in bezit van de familie Kooiman gekomen, die er nog steeds woont. De schuur had oorspronkelijk een rieten dak, maar nadat deze in 1970 afbrandde moest de schuur herbouwd worden, waarbij een meer vuurbestendige dakbedekking is gebruikt.
Kop van ’t Land
Het laatste en kleinste buurtschap, maar waarschijnlijk wel het bekendste, is de Kop van ’t Land. Een logische naam als je op de historische kaarten kijkt waarop het na de Sint Elisabethsvloed als een pijlpunt uit het water steekt. Al zo’n 400 jaar gelden is daar een fort gebouwd ter verdediging tegen de Spanjaarden, die tegen het einde van de Tachtigjarige Oorlog Brabant nog in handen hadden. Daarna zijn er wel schaarse aanwijzingen voor vaak tijdelijke bebouwing voor dijkwerkers, maar de eerste echte boerderij was de Stee van Repelaer, die tegen het eind van de 17e eeuw op de fundamenten van het fort is gebouwd. Op een mooie tekening uit 1747 is een huis op de Kop van ’t Land te zien, waarvan verder onduidelijk is waar deze gestaan heeft. De meeste huidige bebouwing is de vorige eeuw gebouwd.
Voor de komst van de gemotoriseerde veerdienst in 1923 werd deze verbinding nog met een roeiboot gevaren. Behalve mensen werden er ook veel koeien overgevaren. Brabantse boeren brachten zo wat koeien naar de veemarkt in Dordrecht. Er reden vanaf 1923 zelfs ook al twee busdiensten naar de Kop; een vanaf Dordrecht en een vanaf station ’t Vissertje. Aan de Brabantse kant stond dan een andere bus richting Werkendam. Pas in 1931 kwam er een echte motorvlet die je voor 10 cent overzette, een groot bedrag in die tijd. ’s Avonds na 10 uur kostte dat zelfs 25 cent. Het personeel van de pont woonde in het Veerhuis, waar nu het vegetarisch café-restaurant Fluitekruid zit.
In dat jaar werd ook begonnen met de aanleg van de Provincialeweg. Tot 1931 was de verbinding tussen de Dubbeldamse watertoren en de Kop nog een grotendeels onverharde route, maar in dat jaar werd begonnen met het verharden van de weg met betonplaten.
Vanwege het bovengemeentelijk belang investeerde de provincie Zuid-Holland daarin. Zes jaar later pas volgde de verharding van het deel tussen de Reeweg Oost en de Watertoren. Pas vanaf 1941 kon de bus ook daadwerkelijk de pont op. De boten waren zijladers, waardoor het moeilijk manoeuvreren was voor de chauffeurs. De Eerste Dordtse Autobus Dienst EDAD (ook wel ‘Eerst Douwen Anders Doet-ie ’t niet’) vervoerde voornamelijk scholieren die in Dordrecht op school gingen.
De Kop stond op 8 juli 1954 internationaal nog enkele seconden in grote belangstelling. De eerste etappe van de Tour de France, nota bene de eerste Tour die ooit buiten Frankrijk vertrok, startte die dag met 110 deelnemers uit Amsterdam, reed via Rotterdam door de
Maastunnel naar Dordrecht, vandaar over de Provincialeweg naar de Kop om daar de bocht te nemen en over de Zeedijk en vervolgens via de Moerdijkbrug en Breda naar Braschaat te rijden. De etappe eindigde tenslotte net over de Belgisch grens. De afstand van 211 kilometer werd gewonnen door de Bredaënaar Wout Wagtmans (“Olijke Woutje”).
Gemaal ’t Vissertje
Het gemaal ’t Vissertje werd al gebouwd in 1906. Het was toen een stoomgemaal met een relatief kleine capaciteit. In 1916 kwam bij een stormvloed het gemaaltje onder water te staan, en daardoor ook de Stadspolder. Een vloedsteen in de huidige buitengevel herinnert daar nog aan. In 1930 is het gemaal uitgebreid met een dienstwoning voor de polderwachter en met een houten kolenschuur. In 1932 werden de stoommachines vervangen door dieselelektrisch aangedreven pompen van de Dordtse, maar ook nationaal sterk aan de weg timmerende firma EMF. Ook werden nieuwe horizontale schroefpompen geplaatst. Van die oude pompinstallatie is in Nederland maar één andere in een gelijke opstelling bewaard gebleven. Rond 1950 werd de machinistenwoning gesloopt en werd in het ketelhuis een nieuw woonhuis gemaakt. De oorspronkelijke kolenloods is inmiddels wat bouwvallig, maar het feit dat deze nog bewaard is gebleven maakt het cultuurhistorisch gezien uitzonderlijk en daarmee erg waardevol.
Inmiddels is die loods door de nieuwe eigenaar heel voorzichtig verplaatst naar een nieuwe locatie achter het huis. Het pand kreeg de status van gemeentelijk monument nadat het in 2019 de meeste stemmen kreeg bij een door de gemeente georganiseerde verkiezing over welk gebouw door Dordtenaren het hoogst gewaardeerd werd.
Het gemaalhuisje werd vanaf 1960 bedient door de heer Teunis Stam, die er met zijn vrouw en twee kinderen woonde. Ook toen in 1982 het nieuwe gemaal Stadspolders aan de Vlij in gebruik werd genomen, bleven zij daar wonen. Het gemaal werd een reservegemaal dat nog ingezet kon worden bij extreme regenval of onderhoud of een storing bij het nieuwe gemaal. In 1990 werd mevrouw Stam weduwe, maar ze bleef er wonen. Ze zorgde er altijd keurig voor dat de gemaalruimte, dat grensde aan haar woonkamer, keurig netjes schoongemaakt werd. In 1997 verhuisde ze naar het Parkhuis in Dubbeldam, waar ze een paar jaar later overleed.
De gemeente Dordrecht probeerde het gemaal te verkopen met de bedoeling dat de koper het zou restaureren en er een horecagelegenheid van zou maken. Tot die tijd verzocht de gemeente Dordrecht “Camelot Beheer” om het leegstaande pand het huisje tijdelijk “antikraak” te laten bewonen. Uiteindelijk is pas in 2019 er een koper gevonden. Walter Kwakernaak is eigenaar van het bedrijf Gemaal Totaal, dat zich gespecialiseerd heeft in het renoveren van gemalen. “Ik ben een echte gemalenman”, zei hij glunderend toen hij met De Polderkrant sprak, “en het is dan ook voor mij een geweldig idee om echt in een gemaal te wonen.” Samen met het architectenbureau Stijl Architectuur hebben ze het gebouw voor het symbolische bedrag van 1 euro van de gemeente gekocht. Stijl Architectuur gaat naast het gemaal een nieuw kantoorpand realiseren. Om in dit oude gemaaltje te kunnen wonen is voor Walter Kwakernaak een droom die uitkomt, zei hij. “Dat ik nu in een historisch gemaal kan gaan wonen, is echt heel gaaf”, zei hij tijdens de presentatie van het plan. Hij zal ook samen met zijn gezin de kleinschalige horeca exploiteren. “Denk aan broodjes en een kopje koffie overdag, maar in de weekenden en in de zomer zal het terras regelmatig geopend zijn.”
In oktober 2001 had De Polderkrant een interview met mevrouw Stam:
Iedereen die wel eens wandelt of fietst over de Wantijdijk en in de buurt van ’t Vissertje en het haventje even rondkijkt ziet ook wel het bekende grote woonhuis met gemaal en de lagergelegen tuin, waarin mevrouw A.G. Stam regelmatig aan het werk is. Want zij is de bewoonster van dit karakteristieke woonhuis dart bij het gemaal hoort. De Polderkrant praat met deze nog zeer actieve eerste bewoonster van de Stadspolder.
Mevrouw Stam is geboren in Moordrecht, in 1922. Als jong meisje werkte ze in de huishouding bij de directeur van het waterleidingsbedrijf in Rotterdam, waar ze ook op school ging. Haar vader werkte bij “het spoor” en werd in 1940, vlak voor de oorlog, overgeplaatst naar Dordrecht. Annie Stam verhuisde als 17-jarig meisje met haar vader mee uit Rotterdam naar Dordrecht, naar het brugwachtershuisje bij de Wantijbrug, waar haar vader de spoorbrug bediende. Ook toen al reed er elk half uur een trein tussen Dordrecht en Geldermalsen, een stoomtrein toen nog. Dat brugwachtershuisje is tijdens de aanleg van de nieuwe Wantijdijk in 1987 helaas afgebroken. In die tijd was dat kilometers weg van de bewoonde wereld, diep midden in de Biesbosch, en ze voelde zich er als echt Rotterdams tienermeisje diepongelukkig.
Ze woonde nog maar net in dat huisje toen de oorlog uitbrak. Ze hoorde dat op de radio, maar bij het brugwachtershuisje was alles nog stil. Tot er plotseling een heleboel vliegtuigen kwamen overvliegen. “Er waren geen hakenkruizen op geschilderd en ze kwamen uit het zuiden, dus we dachten dat het Nederlandse kisten waren”vertelde ze me. ” Ik weet nog dat we naar ze zwaaiden. Maar het bleken wel Duitsers te zijn, die op weg waren om Rotterdam plat te gooien, de stad waar ik nog maar maanden geleden zelf had gewoond. Verschrikkelijk. Dat ik naar die kisten gezwaaid heb, naar ze gejuicht heb, dat vind ik zo erg”. Haar ogen schoten vuur toen ze me dat vertelde.
Het was toen al zo’n vijfenzestig jaar geleden gebeurd, maar het stond nog zo helder in haar geheugen gegrift dat ze nog niet over kon praten zonder kwaad te worden. “Ze waren onderweg om mijn stad in vlammen te bombardeerden, en ik heb gezwaaid! ”
Maar haar verhaal ging verder. In die eerste oorlogsdagen kwam er uit Dordrecht een Nederlands militair konvooi over de Bildersteeg richting de Wantijbrug. Ze wilden het materieel weg uit Dordrecht, dat werd ingenomen door de Duitsers. Ze dachten met het materieel over de spoorbrug te kunnen ontkomen, maar ze kwamen de brug niet over. De brug had tenslotte geen wegdek, alleen maar rails. Samen met haar vader hielp zij toen wel de Nederlandse soldaten van het Nederlandse leger over de Wantijbrug te komen, niet wetende dat een van deze soldaten, ordonnans Teunis Stam, later zou terugkomen om haar man zou worden. Teunis Stam diende bij de bekende Gele Rijders en hij was de persoonlijke verzorger van Ritmeester Voort van Zijp in Den Haag.
De brug werd door de Duitsers vernield en de resten van het verlaten konvooi heeft nog heel lang verlaten op de Bildersteeg gestaan.
De spoorbrug over het wantij werd in het begin van de oorlog vernield door de Duitsers en het huis bij de brug werd bezet. Het gezin met vier kinderen werd gedwongen te vertrekken en ze kwam terecht in de griendhuisjes tussen de Wantijbrug en de Ottersluis. Ook andere gezinnen hadden daar noodgedwongen ‘onderdak’ gevonden. “Veel meer dan ‘onder dak’ kon je het niet noemen”, zegt ze enigszins verbitterd, “maar gelukkig konden we na enige tijd weer terug naar ons huis aan het spoor en de inmiddels vernielde spoorbrug. Wat een bende hadden ze er in die tussentijd van gemaakt!’ roept ze uit. “Enige tijd later kwam ik de ordonnans weer tegen bij het boerenbedrijf Van der Merwe; ik herinner me nog steeds de spreuk die op de boerderij stond: zonder geluk vaart niemand wel. Ik werkte ook daar weer in de huishouding en mijn ordonnans werkte op het boerenbedrijf. Mijn vader werd in de oorlogsjaren weer teruggeplaatst naar Rotterdam. Hij kreeg daar een betere baan in het seinhuis bij Woudensteyn maar ik bleef in Dordt bij mijn ordonnans”, zegt ze lachend. “In juni 1944 trouwden we en gingen wonen bij zijn ouders in de Vogelbuurt.
Samen met haar man en twee kinderen is zij hier gaan wonen in 1960, vlak voor de Pasen. Ze is geboren in Moordrecht in 1922. Als jong meisje heeft ze gewerkt in de huishouding bij de directeur van het waterleidingsbedrijf in Rotterdam, waar ze ook op school ging. Haar vader werkte bij “het spoor” en werd in 1940, vlak voor de oorlog, overgeplaatst naar Dordrecht. Daar kwam het gezin met vier kinderen te wonen in het huis bij de Wantijbrug (zie foto’s). Toen kwam de oorlog en voor mevrouw Stam, toen 17 jaar oud, werd het dagelijks leven radicaal omgegooid. Samen met haar vader hielp zij in de eerste oorlogsdagen een ordonnans van het Nederlandse leger over de Wantijbrug te komen, niet wetend dat deze soldaat, Teunis Stam, later haar man zou worden. Teunis Stam diende bij de bekende Gele Rijders en hij was de persoonlijke verzorger van Ritmeester Voort van Zijp in Den Haag.
De spoorbrug over het wantij werd in het begin van de oorlog vernield door de Duitsers en het huis bij de brug werd bezet. Het gezin met vier kinderen werd gedwongen te vertrekken en ze kwam terecht in de griendhuisjes tussen de Wantijbrug en de Ottersluis. Ook andere gezinnen hadden daar noodgedwongen ‘onderdak’ gevonden. “Veel meer dan ‘onder dak’ kon je het niet noemen”, zegt ze enigszins verbitterd, “maar gelukkig konden we na enige tijd weer terug naar ons huis aan het spoor en de inmiddels vernielde spoorbrug. Wat een bende hadden ze er in die tussentijd van gemaakt!’ roept ze uit. “Enige tijd later kwam ik de ordonnans weer tegen bij het boerenbedrijf Van der Merwe; ik herinner me nog steeds de spreuk die op de boerderij stond: zonder geluk vaart niemand wel. Ik werkte ook daar weer in de huishouding en mijn ordonnans werkte op het boerenbedrijf. Mijn vader werd in de oorlogsjaren weer teruggeplaatst naar Rotterdam. Hij kreeg daar een betere baan in het seinhuis bij Woudensteyn maar ik bleef in Dordt bij mijn ordonnans”, zegt ze lachend. “In juni 1944 trouwden we en gingen wonen bij zijn ouders in Dordrecht. In 1947 betrokken we een oud huis aan de Vissersdijk en in 1960 kwamen we dan hier terecht. Nou, dat was een flinke verbetering, we hadden inmiddels ook twee kinderen. Samen traden we in dienst van de Gemeente Dordrecht. Mijn man werd beheerder van het gemaal en kreeg de zorg over alles wat er rondom de polder bij hoorde. Ik hield alles schoon, ook het gemaal, en haalde het havengeld op van het kleine haventje. Ook het geld van de kampeerders op camping ’t Vissertje want dat was toen nog een gemeentecamping. Dat deed ik tot de heer W. de Bruin kwam en later de camping een onafhankelijke vereniging werd.”
“Mijnheer de Bruin was een goede buurman voor mij. We dronken regelmatig koffie bij elkaar. Ik woon hier nu ruim 40 jaar en nog steeds met veel plezier”, vervolgt ze, “ook al zijn er wel eens vervelende dingen, vooral in de zomer met baldadige jeugd. Ook de plannen voor dit gebied zijn voor mij niet echt gunstig. Eens zal ik dit huis toch moeten verlaten, dat weet ik heus wel, maar ik hoop hier nog vele jaren te blijven. Waar vind ik nog zo veel ruimte en rust en uitzicht? Dat vind je niet in een huisje in de straat”, zegt ze met een lach.
Op mijn vraag hoe het met het gemaal moet als ze ooit weggaat, licht ze toe dat er een klokpomp in het gemaal is ingebouwd. Als het water in de poldersloten te hoog wordt gaat het gemaal automatisch draaien. Het water wordt dan in het haventje en in het Wantij gepompt, tenminste als er niet te veel vuil tussen de schoepen zit. “Dat moet ik dan eerst verwijderen. Maar als dat te veel werk is, dan doet de gemeente dat wel”, voegt ze er nog aan toe.
De Stadspolders als landbouwpolders
De Oude en de Nieuwe Stadspolders waren landbouwpolders. Ze waren bezit van de stad en boeren konden het land pachten. De oude Stadspolder was inmiddels vooral een akkerbouwpolder geworden met een grote verscheidenheid aan gewassen als aardappelen, lijnzaad, haver, beetwortelen, vlas en klaverblad, maar er werden ook delen met gras waarop koeien liepen. De wat drassige Nieuwe Stadspolder bleef vooral grasland en was ook het ook een goede leverancier van zaken als griendhout en riet, belangrijke bouwmaterialen. Pas in 1933 werd deze polder beter gedraineerd waardoor de grondwaterstand met 20 tot 30 cm werd verlaagd. Daarna kon ook hier meer akkerbouw plaatsvinden.
Beide polders hadden lage kades om zich tegen hoge waterstanden te beschermen. ’s Winters liepen ze regelmatig onder water, met als gevolg dat ze verrijkt werden met een extra laagje slib. In december 1910 kreeg de IJsclub-vereniging “de Winterkoning” zelfs toestemming om ‘voor een billijke prijs’ een deel van de dichtgevroren Stadspolder te gebruiken als ijsbaan. Dat werd een jaarlijks terugkerende gebeurtenis. Maar soms kwam het water hoger dan wenselijk en was er sprake van echte overstromingen. Dat gebeurde bijvoorbeeld in 1911, 1917 en 1930. Vooral die laatste vloed was ernstig en zelfs dreigend voor de stad Dordrecht zelf.
Het waren inmiddels de crisisjaren en de werkloosheid was in heel Nederland tot grote hoogte gestegen. Die crisis werd bestreden met werkverschaffing. Veel werklozen werden in de Biesbosch tewerkgesteld, bij de aanleg van het Wantijpark en Wantijbad, maar ook voor het verhogen van de kaden van de Stadspolders werden dagelijks 50 tot 70 werklozen ingezet. Ook werd het werklozen op vertoon van hun stempelkaart toegestaan om zich in te schrijven om in de Stadspolder volkstuintjes aan te mogen leggen.
Die ophoging van de kaden werd door de boeren in de Stadspolders zeer toegejuicht, maar veroorzaakte ook protesten bij de gegoede burgerij van Dordrecht. Een kanotocht over het Wantij was voor hen immers een zeer geliefd uitje en de nieuwe kades blokkeerden het uitzicht over het mooie groen en bosschages van de voor hen idyllische natuur in de polders. Er was nog een belangrijke activiteit in de Oude Stadspolders. In 1909 werd een deel van de polder ingericht als schietbaan voor het Korps Pontonniers, het onderdeel van de genie dat zich bezighoudt met het bouwen van tijdelijke bruggen. Op 21 september van dat jaar inspecteerde de burgemeester, de directeur van Gemeentewerken en de Garnizoenscommandant de nieuwe schietbaan om te concluderen dat deze zeer veilig was aangelegd.
De locatie van die al in 1909 door de Dordtse Pontonniers in gebruik genomen schietbaan in de Stadspolder is niet meer terug te vinden op oude kaarten, maar kan wel met redelijke zekerheid worden bepaald, want dezelfde schietbaan is tijdens WOII door de Duitse bezetters weer in gebruik genomen. De schutters stonden vrijwel zeker daar waar ooit het brugwachtershuisje van de Wantijspoorweg stond. Een latere bewoner vond daar na de oorlog nog een schat aan koperen geweerkogelhulzen in zijn tuintje. Waar het doel stond is minder zeker, maar wel uit aanwijzingen te deduceren. De arbeiders die in 1943 aan de hoogspanningleidingen werkten klaagden over de schietbaan omdat ze voor afzwaaiers vreesden. Ze schoten waarschijnlijk in zuid-zuidwestelijke richting, precies haaks op de toenmalige hoogspanningslijnen en vrijwel over waas nu de Stadspolderring ligt tussen het Johanna Nabererf en Aletta Jacobserf, en sloegen mogelijk in in de Noordendijk tussen boerderij de Noordhoeve en de buurtschap Oliepijpen. Dat laatste is een gok, maar wie weet zit er daar diep in de Noordendijk nog een schat aan Duitse kogels.
Het Korps Pontonniers was al vanaf de 17e eeuw een belangrijk legeronderdeel van het Hollandse leger. Het was in de Tachtigjarige Oorlog door Prins Maurits was gesticht en kon in ons waterrijke land goede diensten verrichten. Al in die eerste tijd was dit legeronderdeel in Dordrecht gevestigd in een kazerne aan de Cornelis de Withstraat. In 1812 namen de Dordtse pontonniers deel uit van de veldtocht van Napoleon naar Rusland. Bij de terugtocht van het verslagen Franse leger hebben de Dordtse Pontonniers bij de beroemde slag bij de rivier de Berezina in het ijskoude water vol drijfijs de noodbruggen moeten aanleggen, waardoor de Franse legermacht de terugtocht weer konden vervolgen. Van de vele pontonniers die aan de tocht begonnen kwamen er maar acht terug in de Dordtse kazerne. In het Wantijpark staat nog de (overigens pas in 1919 gebouwde) schietmuur, ofwel de kogelvanger van de schietbaan waarop de Pontonniers altijd oefenden totdat er vanaf 1961 geen behoefte meer aan was en het een speelterrein voor kinderen werd.
1940-45 Tweede Wereldoorlog
De Stadspolder zelf was in 1940 nog een vrijwel leeg en onbewoond gebied, maar de Tweede Wereldoorlog heeft ook hier zijn sporen achtergelaten. Vanaf februari 1940 werd op het Eiland van Dordrecht begonnen met de bouw van wat uiteindelijk zestig betonnen kazematten zouden worden. Nederland zou neutraal blijven in de komende oorlog, net al ze dat in de Eerste Wereldoorlog was geweest. Maar ook die neutraliteit vergde voorbereidingen. Het Eiland van Dordrecht maakte deel uit van het Zuidfront van de Vesting Holland. Het Hollands Diep en de Biesbosch vormde daarbij een mooie natuurlijke grens. Ze zijn in grote haast gemaakt zonder daar eigenlijk bij na te denken waarvoor ze gebruikt zouden moeten worden. Een kazemat, wat de oude naam voor bunker is, is bedoeld om uit te schieten. Dat zijn verdedigingsconstructies. Voor deze bunkers wordt daarom ook wel de term groepsschuilplaats gebruikt. De buitenafmetingen van de bunker bedragen ongeveer 8 bij 6,5 meter maar met zulke dikke wanden en plafond dat er binnen maar een ruimte over van 3 bij 3,5 meter waar hooguit twaalf man bescherming kon vinden. De bouw ervan is uiteindelijk volkomen nutteloos geweest. Nederland had zich met deze bunkers voorbereid op de vorige oorlog, niet op de meedogenloze Blitzkrieg die uiteindelijk in die meidagen plaatsvond.
Zo’n tien liggen er in de buurt van de Kop van ’t Land. De bunker vlak ten oosten van de Bildersteeg is het best zichtbaar vanuit onze wijk. Al deze bunkers staan op de lijst van stedelijke monumenten. Als ze op particulier terrein staat worden ze vaak gebruikt als opslagschuurtje. Zo niet, dan worden ze veelal door vleermuizen gebruikt als winterverblijfplaats, maar ook diverse vogelsoorten broeden er. Ze hebben een grotere natuurwaarde dan we op her eerste gezicht zouden vermoeden. Ze zijn dan ook beschermd en het is niet toegestaan ze te betreden.
De spoorbruggen in de oorlog
Het belangrijkste dat rond de Stadspolders van strategisch belang was, was natuurlijk de spoorlijn. In de meidagen van 1940 werd daarom van de Baanhoekbrug het noordelijke brugdeel door het Nederlandse leger opgeblazen (foto). Daarna werd de brug door de Duitse bezetter provisorisch gerepareerd door middel van een extra pijler en twee bogen. Toen in 1945 de geallieerden begonnen op te rukken werd de brug op 15 april dat jaar, vlak voor de capitulatie, toch weer door de Duitsers opgeblazen. En dit keer ook bijzonder grondig. Behalve het in 1940 provisorisch herstelde deel werden nog twee originele overspanningen uit 1885 vernield.
Met behulp van een Britse noodbrug kon de verbinding begin 1947 alweer worden gebruikt voor het spoorverkeer. Dat kon zo snel gebeuren omdat het een vaste brug is zonder beweegbaar deel. Pas in 1978 is de Baanhoekbrug volledig vernieuwd, waarbij men nog flinke vertraging opliep door de vondst van vele niet-ontplofte vliegtuigbommen rond de brug. Ook werd er toen een fietspad aan de oostzijde aangelegd vanwege de aankomende bouw van de wijk Stadspolders.
De Wantijspoorbrug was aan het begin van de oorlog weliswaar ongeschonden gebleven, maar kreeg alsnog de volle lading in 1945 toen het terugtrekkende Duitse leger de oude draaibrug alsnog opblies. Er werd snel gewerkt aan een nieuwe brug, een grote hoge hefbrug met heftorens met een stalen vakwerkconstructie. Begin 1947 gingen de eerste treinen er al overheen, maar het bewegingsmechanisme was pas later operationeel.
Herinneringen aan het leven in de polder
Peter van de Velde was net zes jaar oud toen hij eind 1947 met zijn ouders in het brugwachtershuisje kwam wonen waar zijn vader brugwachter werd. “Het was een erg afgelegen locatie om te wonen. Er lag een gasleiding van de oude stadsgasfabriek door de Stadspolder naar Sliedrecht. Daar konden we gas van gebruiken voor verwarming en verlichting, maar er was geen elektriciteit en ook geen waterleiding. We hebben al die jaren daar ongezuiverd regenwater gedronken zo van het dak in de regenput. Met beestjes erin. Maar nooit last van gehad. Als ik in de polder zwierf dronk ik altijd uit de kraakheldere sloten die vol zaten met salamanders en andere beestjes. Die zie je nu niet meer in de polder, hoor. Ik had veel vrienden in de Biesbosch op de hoge biezenplaat en de bovenste en benedenste Beversluisplaat. Die hadden daar eendenkooien En hebben hun hele leven rivierwater gedronken en zijn daar erg oud bij geworden.
Onze groenten verbouwden we zelf op een grote lap grond om onze woning dat werd bemest uit onze beerput. Niet bespoten dus uiterst gezond. Ik denk dat ik daar mijn gezonde leeftijd aan te danken heb. Goede weerstand. 80 jaar nu.
Ik herinner me ook nog goed dat er nog steeds loopgraven van de Duitsers in onze moestuin lagen, beneden aan de oostzijde van de spoordijk. Ja, die oorlog was toen nog maar net afgelopen.
We woonden toen heel afgelegen en ik struinde in die tijd graag over de lege weilanden. Op deze foto ligt Stadspolder helemaal boven. Bij 1 is de steenfabriek te zien, bij 2 de graaf machine (excavator) die de klei uitgroef. Bij 3 liggen nog de resten van kasteel Crayensteijn. Ik dacht toen dat het gewoon een heleboel grote rotsblokken waren maar later realiseerde ik me dat het de overblijfselen van dat kasteel moeten zijn geweest. Daar ligt nu die enorme vuilstortberg bovenop. Bij 4 ligt de voormalige boerderij van de familie
Spuibroek, nu het NIVON-huis. Wat er ook te zien is, zijn de Oude en Nieuwe Vogelaar. Dat was een watergang tussen het Wantij en de Merwede. Daar was een dam in aangebracht zodat er geen verbinding meer was, maar er was nog wel een ‘rol’, een overtoom, waar scheepjes overheen konden worden getrokken. En heel in de verte is ook de Dubbeldamse watertoren nog net te zien.”
Er lag wel degelijk een drinkwaterleiding in de buurt van het brugwachtershuisje waar Peter van de Velde woonde, maar dat was water voor Dubbeldam. Het waterwingebied waar het Dubbeldamse waterwinbedrijf haar water onttrok was al sinds 1916 gevestigd aan de
Heerenweg, vlak bij de Kop van ’t Land, tussen de Provincialeweg en de Zeedijk. Vanaf het pompstation daar liep een drukleiding langs de Provincialeweg naar de ook in 1916 gebouwde Dubbeldamse Watertoren aan de Kromme Zandweg. Vandaar werd Dubbeldam van water voorzien en ook een aantal buurtschappen rond de Stadspolder, zoals de Oliepijp, Bovenhoek en ’t Vissertje. Maar zelfs de huizen bij de Kop van ’t Land waren niet aangesloten op de waterleiding en het brugwachtershuisje was al helemaal een brug te ver. Pas in 1970, toen met een laatste grenswijziging het hele eiland tot de gemeente Dordrecht ging behoren, zijn beide drinkwatersystemen aan elkaar gekoppeld en werden alle huizen vanuit Dordrecht van water voorzien.
Hoogspanningslijnen
Ook liepen er elektriciteitsleidingen hoog boven de woning van de jonge Peter van der Velde.
Maar dat waren de hoogspanningsleidingen die dwars over de Stadspolders liepen. Nadat in 1880 met de spoorlijn de Stadspolders het industriële tijdperk ingegaan was, kwam ruim een halve eeuw later een andere lijn een nieuwe industriële fase aankondigen: Hoogspanningslijnen.
Al in 1910 was de eerste Dordtse Elektriciteitscentrale in gebruik genomen, net naast het inmiddels al historisch geworden symbool van de eerste mechanisatie, de windmolen Kyck op den Dyk aan de Noordendijk. De grote centrale leverde in 1940 al elektriciteit aan 75 omliggende gemeentes en de inkomsten van het Gemeentelijk Energiebedrijf maakten meer dan de helft van het gemeentelijke budget uit. Dordrecht was ondanks de crisisjaren daardoor een rijke gemeente.
Maar toen werd Nederland bezet door Duitsland en de Duitse bezettingsmacht was een groot voorstander van een koppelnet tussen alle elektriciteitscentrales. Daarmee zou bij het uitvallen van een enkele centrale de stroomleverantie door andere centrales overgenomen kunnen worden. Het was een logische gedachte in een onzekere oorlogssituatie om risico’s te spreiden. Met een verbinding tussen Dordrecht en Geertruidenberg en vandaar naar de elektriciteitscentrale bij de staatsmijn Maurits waarna de koppelverbinding door zou gaan naar het Duitse Ruhrgebied. Ondanks tegenwerking van het Dordtse gemeentebestuur werd daarom besloten tot de aanleg van een 150 kV (150.000 Volt) hoogspanningsverbinding tussen Dordrecht via de onherbergzame Biesbosch naar Geertruidenberg. Het tracé liep eerst 1300 meter ondergronds (met heel dure oliedrukkabels), maar kreeg na de ondergrondse kruising van het Vlij een bovengronds tracé van 17 km met hoogspanningsmasten. De lijn liep midden door de Stadspolders, over de spoorlijn zo richting de Kop van ’t Land.
Met de feitelijke bouw werd in mei 1942 begonnen. Omdat er in de Stadspolders Duitsers het oude schietbaanterrein uit 1909 van het Korps Mariniers weer voor militaire oefeningen in gebruik was genomen is er in september 1943 door de aannemer een klacht ingediend bij de Dordtse Ortskommandant. Afzwaaiende kogels brachten de arbeiders in gevaar. Ook op een herhaalde klacht in april 1944 werd niet gereageerd. Tegen het einde van de oorlog in 1944 kwam er een landelijk bouwverbod om al het cement, staal, koper en zink voor de Duitse oorlogsindustrie te kunnen blijven inzetten, maar deze lijn kreeg toch de nodige voorrang en de nodige materialen bleven geleverd. Ook waren de arbeiders vrijgesteld van de Duitse Arbeitseinsatz.
De bodemgesteldheid in de Biesbosch was met zijn vele kreken en moerassen een groot obstakel, vooral ook voor de aanvoer van materialen en arbeiders. De werkzaamheden hebben mede daardoor anderhalf jaar langer geduurd dan gepland, maar waren toch net op tijd klaar om het koppelnet te kunnen laten functioneren toen in eind 1944 de Rotterdamse centrale aan de Galileïstraat werd gebombardeerd. De Duitsers hadden aan de 95 meter hoge kruisingsmasten van de Nieuwe Merwede springstoffen aangebracht. Bij één mast zijn deze ook daadwerkelijk tot ontploffing gebracht waarna deze in de rivier viel. Provisorisch is die verbinding toen hersteld met houten jukken die voor dit scenario zelfs al klaar waren gelegd.
De huidige 380 kV hoogspanningslijn die vanuit de elektriciteitscentrales op de Maasvlakte dwars door ‘De Nieuwe Biesbosch’ loopt, dan met een boog om de Stadspolder gaat maar nog net met een voet in het Bilderpark staat om dan richting het verdeelstation Crayestein verdwijnen, zijn in 1975 aangelegd. Door de enorme toename van het elektriciteitsgebruik hebben de koppelnetten tegenwoordig een veel grotere capaciteit, waarvoor een hoger voltage wordt gebruikt. Het was in 1975 technisch nog onmogelijk om dergelijke zware leidingen ondergronds aan te brengen. Nu kan dat weliswaar technisch wel, maar de kwaliteit is dan altijd minder en de reparatietijden bij storingen zijn dan zo lang dat dit onwenselijk is voor de betrouwbaarheid van het net. Deze lijnen zijn de ruggengraat van het landelijk elektriciteitsnet en dergelijke risico’s kunnen niet worden geaccepteerd.
De oude 110 kV leidingen die dwars over de Stadspolders liepen zijn pas in 1985 weggehaald. Nog steeds is aan het gat in de bomenrijen langs de Bildersteeg en de Loswalweg de loop van die oude hoogspanningslijnen terug te vinden. Ook is tussen de woningen in de Stadspolder een groenstrook vrijgehouden met een fietspad. In het verlengde daarvan in Vissershoek was dat niet meer relevant. In de tijd dat met de bouw van die buurt werd aangevangen waren die hoogspanningslijnen al verwijderd.
Voor de vogels zijn hoogspanningslijnen geen probleem. Biesbosch-boswachter Jacques van der Neut vertelde in 2019: “De hoogspanningsmasten van TENNET zijn populair bij visarenden. De spanning op deze draden, 380 duizend volt, deert ze niet. Soms hoor je de masten knetteren, maar door de goede isolatie merken die vogels er niets van. Een medewerker van TENNET heeft hierdoor de eerste visarend op Nederlandse bodem kunnen ringen. Toen dat gebeurde hebben we daar een fles wijn op leeggedronken. De visarend was afkomstig uit het oosten van Duitsland, het voormalige DDR. Visarenden en zeearenden zijn heel territoir en vechten soms met elkaar als ze op elkaars gebied komen”.
Watersnood 1953
Het is de nacht van zaterdag 31 januari op zondag 1 februari 1953. Twee dagen na volle maan. Het KNMI spreekt in haar voorspellingen van een noord-noordwesterstorm met een windkracht 11 tot 12 en ‘gevaarlijk hoog water’. De vloed van 05.00 uur is bovendien een springvloed. Toch denken veel mensen dat het wel mee zal vallen.
In Dordrecht viel het ook mee, maar het was op het nippertje. De dijken rond de stad hebben het gered, hoewel het kantje boord was en dankzij het werk van heel veel mensen met veel extra zandzakken. Dordrecht stond “aan de rand van de ramp”, zoals het boek over die nacht van Frits Baarda, Gert van Engelen en Wim van Wijk heet. Zij beschrijven daarin minutieus wat zich in die februarinacht heeft afgespeeld.
De Bijkershoeve
Daarin ook het verhaal van Wim, Iefje en Cornelis In ’t Veld, indertijd de boerenfamilie die in de Bijkerhoeve aan de Noordendijk woonden. Zij verloren in die nacht op tragische wijze 40 koeien en twee paarden.
Jan in ’t Veld senior was geboren in 1876 en had in 1916 meegemaakt dat de Noordendijk overstroomde en de Stadspolder onder water zette. Een vloedsteen in de buitenmuur van gemaal ’t Vissertje herinnert daar nog aan. En ook in 1930 stond er water in de polder. Maar ook dat was alweer zo lang geleden.
Er stond wel vaker een dun laagje water over het gras in de zompige polder. Er stroomde dan meer water onder de dijk door dan het kleine gemaaltje kon bemalen.
Het leek eerst goed te gaan. Het water zakte alweer bij de Ottersluis. Maar het was ook springtij en de vloed op het Wantij bleef stijgen. Het water, opgezweept door de stormwind, sloeg een gat in de dijk bij haven ’t Vissertje en met veel geweld stroomde het water toen door het steeds groter wordend gat en vulde de gehele polder.
Er was een hoger gedeelte in de schuur, maar ook daar stonden de dieren niet veilig. En er lagen suikerbieten voor een nooddeur. Die was ook niet meer te snel genoeg openen. Uiteindelijk zijn alle dieren gestorven, door het water en de kou.
Joke in ’t Veld, kleindochter van Jan in ’t Veld, groeide op in de Bijkershoeve en haalde in 2010 voor De Polderkrant herinneringen op:
Herinneringen aan de Stadspolder vol met koeien
Omdat de Stadspolder vroeger buitendijks lag, werden er geen huizen of boerderijen op gebouwd. Er was één uitzondering: De Bijkerhoeve, bij veel mensen bekend van de Koetserij van A. Bijker aan de Noordendijk, hoek Vissersdijk. Het is daar een klein buurtschapje met een aantal huizen waarvan alleen die hoeve aan de buitendijkse kant was gebouwd. Deze boerderij was vanaf 1820 in het bezit van de familie In ’t Veld en Joke in ’t Veld herinnert zich nog goed dat de bouw van Stadspolders begon. Vreemd was dat. Ze woonden er altijd ver van de bewoonde wereld en opeens werd daar een nieuwe woonwijk uit de grond gestampt.
Joke: “Mijn opa Jan in ’t Veld is in 1876 op de hoeve geboren. Van het water was hij niet bang. De Stadspolder was wel eens nat, maar echt hoog kwam het water dan niet. Ja, in 1916 was er water over de Noordendijk gekomen, maar dat was al zo lang geleden. Maar toen kwam die beruchte februarinacht in 1953. Het was het springtij en het water steeg tot hoogten die hij daarvoor nooit had gezien. Daardoor waren ze te laat om de koeien uit de schuur te halen en veertig ervan zijn er toen verdronken. Dat was vreselijk. En het jaar erop was het weer raak met het water. Het waren toen altijd spannende tijden met springvloed, herinner ik me. Gaat de polder onderlopen of niet? In 1962 en 1965 was het ook weer raak. Het stroomde dan altijd over vanaf de Kop van ’t Land. Pas door de bouw van de Haringvlietdam, die in 1971 af was, is dat daarna nooit meer voorgekomen. Het getijdenverschil van het Wantij is sindsdien veel minder geworden. Dat resulteerde er weer in dat in de koude winters van 1983 en 1985 het Wantij kon dichtvriezen. Dat was eerder weer nooit voorgekomen.In de Jaren ’50 woonden er drie families op de hoeve: Joke’s grootouders en twee van de drie zonen, Jan jr en Joost. Joke is de dochter van Jan.
“Het was er behoorlijk primitief. Geen warm water en de WC buiten aan de slootkant. Ik weet nog goed dat de jonge koeien ’s zomers met de bietenboot naar de Merwelanden gingen om te grazen. Met stokken moesten we dan de koeien over het spoor jagen richting haven ‘t Vissertje. Dat was een hele crime. De jonge koeien wilden altijd alle kanten op, behalve de goede. De bietenboot was de vrachtboot van Leen ten Haaf, die er ook op woonde. Hij vervoerde altijd de suikerbieten naar de peenfabriek in Puttershoek. Het was toen ’s zomers altijd druk aan die haven. Heel Dubbeldam stroomde op mooie zomerdagen uit om er te zwemmen in het Wantij.
Behalve veeboer waren haar vader en oom ook rietsnijders. Het was thuis zeker geen vetpot. In de jaren ’60 zijn haar vader en oom bij een baas gaan werken om voor een vast inkomen ze zorgen.
Niet ver daarvandaan stond ook het brugwachtershuisje van waaruit de Wantijspoorbrug bediend werd. Dat huisje is niet lang na met de bouw van Stadspolders werd begonnen afgebroken. In 1953 woonde de toen 12-jarige Peter van de Velde daar: “Ons huis is droog gebleven omdat het hoog stond op de spoordijk maar overal om ons heen was water. Die ochtend heb ik geholpen met het vullen van zandzakken voor de Noordendijk. Het scheelde maar een haar of die dijk ging door en dan was heel Dubbeldam en misschien ook wel heel Dordrecht zelf ondergelopen. Het was spannend, maar ook een groot avontuur. De spoordijk zelf was van zand gemaakt en was helemaal weggeslagen. De spoorrails hing op veel plaatsen gewoon los in de lucht. Die hebben ze na de watersnood overigens weer heel snel gerepareerd. Daar was haast bij en die zomer reden de olietreinen vanuit Schoonebeek alweer dagelijks over het spoor.”
’t Vissertje
Bij het gemaal en de haven ’t Vissertje ging het ook fout. Leen ten Haaf was met zijn zeilschip De Cornelia over de vloedpalen heen op de Loswal gesmakt alsof het wrakhout was. De palen hadden twee gaten in de tjalk geslagen en het maakte water. Ze hadden in het achteronder hun woning, dat hij met zijn vrouw en twee zoons moest ontvluchtten en met een motorbootje zijn ze naar het gemaal gevaren, waar bekenden van hem woonden, Kees en Aaltje de Bruin. Ook hun huis was beschadigd, maar dat kon nog goed gerepareerd worden.
Vaker onder water
Na 1953 is de polder nog drie keer onder water komen te staan: in 1955, 1962 en 1965. Daarna nooit meer. Dat komt door de bouw van de Haringvlietdam in 1971 waardoor de dreiging van het zeewater definitief is beteugeld. Het getijdenverschil van het Wantij is sindsdien wel veel minder geworden. Dat resulteerde er weer in dat in de koude winters van 1983 en 1985 het Wantij kon dichtvriezen. Dat was eerder (en ook later) nooit voorgekomen.
Het grootste gevaar komt nu vanuit de rivieren. Dat bleek in februari 1995 toen maar liefst een kwart miljoen mensen in het rivierengebied uit voorzorg geëvacueerd werden. Wij hoeven daar voorlopig niet zo bang voor te zijn. Net als 1953 het startsein was voor het Deltaplan was, werd na 1995 met het programma ‘Ruimte voor de Rivier’ gestart, dat een dergelijke situatie in de toekomst moet voorkomen. En voor de zekerheid is ook de Wantijdijk een stuk hoger en sterker gemaakt. Maar in Dordrecht moet je toch altijd alert blijven. Heeft u al een overlevingspakketje op zolder liggen? Lees op https://www.dordrecht.nl/hoogwater wat de gemeente doet en wat u kunt doen om voorbereid te zijn.
Het boerenleven in de Polder De Biesbosch
Over het leven op de boerderijen in het buitengebied van Dordrecht verscheen in De Polderkrant van juni 2001 een lezenswaardig artikel. Mevrouw van de Pol was toen al 91 jaar en woonde sinds 1937 als eerste pionier in de toen nog gloednieuwe polder De Biesbosch
en haalde voor de journalist haar herinneringen op. Nog datzelfde jaar verhuisde ze naar het verzorgingstehuis Dubbelmonde waar ze vier jaar later overleed.
Biesbosch Pionier
Mevrouw van de Pol woont al sinds 1937 in de polder
Mevrouw A.A. van de Pol is 91 jaar oud en woont al 63 jaar in de polder De Biesbosch. Ze is samen met haar man in 1937 vanuit een boerderij in Zeeland verhuisd naar deze polder. Hoeve De Biesbosch aan de Van Elzingenweg was de eerste boerderij die in dat jaar werd opgeleverd en het echtpaar Van de Pol kon als eerste deze boerderij en het daarbij horende land pachten van de gemeente Dordrecht. Het indijken van de polder, waarmee in 1926 begonnen was, heeft aan veel mensen veel werk verschaft. In de crisisjaren voorafgaande aan de oorlog heeft dit in belangrijke mate bijgedragen aan de werkverschaffing van werklozen.
Zo begon het echtpaar van de Pol, toen nog met paarden voor de ploeg, met het opbouwen van een landbouwbedrijf. Al snel kwam de eerste tractor en helaas kwam ook de oorlog naderbij. De hele oorlog waren er Duitse soldaten ingekwartierd en zelfs vlak aan het eind van de oorlog, in maart of april 1945, werden ze door de Duitsers gedwongen hun boerderij te verlaten. Gelukkig mochten ze wel al hun spullen meenemen en met paard en wagen werd een en ander vervoerd. Gelukkig konden ze na ongeveer een maand weer terugkeren. Ook de Duitsers keerden gelukkig terug, terug naar Duitsland wel te verstaan. Ondanks de langdurige bezetting van de Hoeve heeft mevrouw van de Pol niet aan alle Duitse bezetters een slechte herinnering. “Er waren toch ook wel echt aardige mensen bij”, zegt ze met enige aarzeling.
Ook de Watersnoodramp van 1953 was een gebeurtenis waarbij het gezin van de Pol de Hoeve moesten verlaten. Het water stond tot aan de voordeur, vertelt ze, maar het kwam gelukkig nier verder. Toen na een paar dagen bleek dat het grootste gevaar geweken was zijn we snel weer teruggekeerd.
Hoeve De Biesbosch wordt nu bewoond door haar zoon en zijn gezin. Mevrouw van de Pol woont nu in een aangrenzend wat kleiner huis. Volgens haar is zij de oudste en laatst overgeblevene van de pioniersgeneratie die in de polder begonnen is. “Ik kende ze allemaal maar in de meeste gevallen hebben nu de kinderen het boerenbedrijf overgenomen en van die generatie ken ik er niet zoveel”, zegt ze enigszins spijtig. Zelf heeft ze vier dochters, een zoon en een aantal klein- en achterkleinkinderen, waar ze heel gelukkig mee is, zegt ze, nu weer met een glimlach. Binnenkort gaat ze verhuizen naar ‘Dubbelmonde’, waar ze ook geheel zelfstandig gaat wonen. “Dat zal een flinke verandering zijn, want ik ben geen buren gewend. Maar ik hoor van alle kanten dat het heel gezellig kan zijn om buren te hebben. Ik zal dat toch eerst zelf moeten ervaren”, zegt ze met klem. “In ieder geval kan ik dan met groot genoegen terugdenken aan de rust, de ruimte en het uitzicht waarvan ik zo’n 63 jaar lang heb kunnen genieten”, voegt ze er weemoedig aan toe.
Hoeve De Biesbosch is inmiddels een Rijksmonument en eigendom van Piet en Marjolein van der Eijk en hebben er een adviesbureau over grond en pachtzaken. Verder telen ze er graszaad, graan, aardappels, uien en suikerbieten. Ook het stallen van paarden is een activiteit van het bedrijf. Voorheen bevond zich daar ook het kantoor van de vroegere “Vereeniging De Biesbosch”, wat door Van der Eijk werd gerestaureerd.
De Sionpolder en Drechtwerk Groen
De Sionpolder ligt tussen de polder De Grote Rug en Polder de Kikvorsch, dat al bij het Nationaal Park behoort. In de Sionpolder is nu de golfbaan Crayestein te vinden, maar waar het in het zuiden tegen het Wantij grenst tussen de spoor- en de fietsbrug, liggen nu de werkplaatsen van Drechtwerk Groen, zeg maar de aannemer die voor het Parkschap de Hollandse Biesbosch het groenonderhoud uitvoert. Tussen die werkplaatsen zijn nog overblijfselen te vinden van de oude hoeve die daar in 1938 is gebouwd.
Die hoeve leverde eerst eigenlijk te weinig op om rendabel te zijn; de grond was er nog te drassig. Dat blijkt wel uit de vele boeren die daar achtereenvolgens hun tanden op stukbeten. De oorspronkelijke hoeve bestond eerst uit twee houten woningen, hutten eigenlijk met ritten daken. Daar is weinig meer over bekend. Het eerste stenen huis werd in 1938 gebouwd door de familie Lips, die daar echter al snel vandaan vertrokken om een van de eerste boeren in de nieuwe Noordoostpolder te worden. Opvolger Akkermans, een Brabander boerde al heel wat beter. Hij had 10 koeien, 3 paarden en een stuk of 5 knechts, een trekker en een auto. Hij liet zelfs voor veel geld een telefoonlijn aanleggen. Maar ook hij vertrok in 1954 toch ook naar het ‘Nieuwe Land’ in de Flevopolders. De nieuwe eigenaren werden de Zeeuwse broers Jan, Jaap en Sjef van ’t Westenende, die het bedrijf gezamenlijk voortzette. Direct na de overname brandde de grote houten schuur – elk jaar flink in de teer gezet om het te conserveren – als een fakkel af. Iedereen in de omgeving verdacht Akkerman van brandstichting, want die twee boerenfamilies waren als water en vuur. Maar de brandstichting kon niet bewezen worden, boerenschuren brandden wel vaker af in die tijd.
Ook de Van ’t Westeinde’s waren rijke boeren met ook nog bezittingen in Zeeland. Ze hebben flink geïnvesteerd in de bemaling van de grond zodat het beter te bebouwen was en breidden het land uit met een flinke boomgaard. Op het land erachter, waar nu de golfbaan ligt, verbouwden ze mais en aardappels. Maar ook die boeren vertrokken, waarna het bedrijf werd overgenomen door de boerenknecht Van Versevelde, die er ook weer een stenen schuur bij bouwde. Vervolgens werd het door het gezin van Hendrik Visser overgenomen, de laatste de er boerde voordat de boerderij in 1974 overgenomen werd door het Parkschap de Hollandse Biesbosch. Die gebruikt de hoeve nu als werkplaats voor het groenonderhoud. Daartoe zijn een aantal nieuwe werkplaatsen aan het terrein toegevoegd.
Jan van de Luytgaarde werkt daar inmiddels al sinds 1982 als uitvoerder voor wat nu
Drechtwerk Groen heet. “Wij zijn eigenlijk het aannemersbedrijf dat het gebied van Het Parkschap de Hollandse Biesbosch onderhoud. Vroeger werd zoiets een sociale werkplaats genoemd, maar we zijn eigenlijk gewoon een bedrijf dat het groenonderhoud uitvoert.” Hij werkt er vanaf het begin en weet nog dat het land waar nu de kantoren, loodsen en opslagruimtes van Drechtwerk Groen staan vroeger een appelboomgaard was. En er stond het huis van de familie van Henk Visser, van wie de boomgaard was. Hij herinnert zich nog dat daar ook nog een hele oude houten schuur stond: “De Sionspolder was altijd behoorlijk drassig land en die schuur was daarom op een soort terp gebouwd en stevig gefundeerd op een aantal oude oliedrums die vol met beton waren gestort. Die ‘Oude Visser’ is al in 1974 gaan wonen in het brugwachtershuisje dat toen nog naast de spoorbrug aan de kant van de Stadspolder stond. Hij werd later nog een van de eerste Parkwachters van de Biesbosch die in het gebied woonde. Dat brugwachtershuisje heeft daar nog tot ongeveer 1985 gestaan toen het moest wijken voor de oprukkende bebouwing van de wijk Stadspolder.
De Kleine en de Groote Rug
De polders de Kleine Rug en de Groote Rug waren in de 19e eeuw gorzen die bij hoog water nog onderliepen. Pas in 1916 werd polder De Kleine Rug geschikt geacht om te ontginnen en er bieten, en rogge te verbouwen. De meer oostelijke polder de Groote Rug werd in 1922 omkaaid en dat werd grasland voor het vee.
In 1969 was ook de polder De Groote Rug uitgebaggerd waardoor de huidige grootte werd bereikt. Daar ging helaas ook een prachtig natuurgebied aan verloren, onder andere de afgedamde Oude Vogelaar die heel vroeger nog een verbinding vormde tussen het Wantij en de Merwede.
Sinds 1982 is de Grote Rug (inmiddels geschreven met maar één o) geen productiebekken meer, maar een noodspaarbekken. Sinds dat jaar wordt het drinkwater van Evides geleverd uit de Nieuwe Maas en gezuiverd in de drie grote spaarbekkens in de Brabantse Biesbosch: de Petrusplaat, de Honderd-en-Dertig en de Gijster. Sinds kort mag het water uit de Groote Rug zelfs niet meer voor noodgevallen gebruikt worden omdat er microscopisch kleine concentraties PFOA en GenX in zijn aangetroffen, uitgestoten door de industrie op de Staart. Recreatief varen op het water mag nog wel.
De Groote Rug en de steenfabriek
Op de oostelijke polder De Groote Rug werd in 1928 door Barend Groeneveld namens de firma Seret &Co van de gemeente gekocht en in 1930 is er een steenfabriek gebouwd. Daar werden vrij kleine gele bouwstenen gebakken. Ze werden ook wel Dordtse Drielingen genoemd met afmeting van 180x88x43 mm. Veel Dordtse huizen die tussen 1930 en 1948 gebouwd zijn zullen gemetseld zijn met de hier bakken stenen.
De te bouwen steenfabriek lag midden in de polder en was over land niet te bereiken. Alle materialen en menskracht moest worden aangevoerd via het Wantij of de loswal nabij ’t Vissertje. Ondanks de beurskrach van 1929 werd de fabriek in vlot tempo gebouwd en in 1930 komt de fabriek in vol bedrijf. Het was een zeer moderne fabriek met een machinaal droogsysteem met 35 droogkamers om de “vormelingen” eerst te laten drogen voordat ze gedurende 5 à 6 dagen gebakken werden in een van de 26 ovens. In vol bedrijf konden er 40.000 stenen per dag worden geproduceerd. In 1932 werkten er al 61 arbeiders in de fabriek.
Toch besloot dhr. Groeneveld de hele fabriek en de polder al in 1939 al te verkopen aan de fa. N.V. Abraham van Stolk & zn te Rotterdam die er met nog meer verbeteringen weer flink in investeerde. Maar na de oorlog ging de regering de verkoopprijzen voor stenen voorschrijven. De wederopbouw vergde immers veel bouwmaterialen. Bovendien waren de brandstofprijzen door schaarste flink gestegen. In 1948 moest Van Stolk de productie dan ook staken. De gemeente koopt daarom zelf de fabriek en de hele polders voor fl. 73.900, – en geeft de notaris opdracht de steenfabriek de veilen.
Daar doet de gemeente goed aan want de steenfabriek, de woningen en de omliggende grond worden voor fl. 88.000 gekocht door de heer Joostinus Pruissen, brandstofhandelaar te Nieuwendijk. Hij krijgt al snel in de gaten dat hij eigenlijk een kat in de zak gekocht heeft en probeert de hele boel nog terug te verkopen aan de gemeente, maar die gaat daar niet op in. Het bedrijf gaat dan ook al snel failliet, maar de grond blijft nog wel eigendom van dhr. Pruissen. Hij gaat er kippen fokken, voor de slacht. En later ook varkens. De beheerder van die fokkerij was de uit Barneveld afkomstige Jan Schut, die later nog secretaris is geworden van de Stichting Oud Dubbeldam. Hij woonde de laatste jaren van zijn leven op het Selma Lagerlöferf.
Op het terrein van de steenfabriek stonden ook nog 4 woonhuizen. Daar woonden de families Van Alpen, diverse leden van de familie Varseveld, waaronder de aangetrouwde Ad den Dunne.
Joostinius Pruissen verkocht uiteindelijk in 1952 het land alsnog aan de gemeente voor fl.
28.000. Inmiddels waren de ovens opgeblazen. De ruïnes bleven daarna nog tot 1968 liggen, waarna ze alsnog door de gemeente worden verwijderd voor de aanleg van het spaarbekken voor de drinkwatervoorziening. Daarmee ging overigens een prachtig natuurgebied verloren. Zo liep daar het stroompje de afgedamde Oude Vogelaar die heel vroeger een verbinding vormde tussen het Wantij en Merwede.
Tijdens de watersnoodramp van 1953 was de steenfabriek weliswaar al grotendeels afgebroken, maar er stonden nog drie bewoonde huizen, slechts beschermd door een lage keermuur en vloedplanken. De drie families hebben die hele nacht op zolder moeten bivakkeren.
De Kleine Rug en het NIVON-huis
Nadat de polder De Kleine Rug in 1917 werd ingepolderd werd in 1917 werd er op de punt van het Wantij en het Baanhoekse Gat (nu de jachthaven Westergoot) van de polder de Kleine Rug op een verhoging een boerderij gebouwd. Deze is echter in 1935 al afgebrand maar er is een nieuwe boerderij gebouwd, waarbij het puin van de oude boerderij werd gebruikt om de verhoging te verstevigen. De polder werd in 1959 door de eigenaar, de heer Van Wijngaarden, verkocht aan de gemeente Dordrecht ten behoeve van de aanleg van een drinkwaterspaarbekken. Daarmee eindigde het boeren van drie generaties Spuybroek op de Kleine Rug. De Boerderij kwam daardoor leeg te staan en kwam door het waterbekken op een schiereiland te liggen op de zuidpunt van een strook van gemiddeld 30 tot 40 meter breed en een kilometer lang, ingeklemd tussen het Wantij, het spaarbekken en de Westergoot. Voor de dagelijkse gang van zaken moet het Wantij worden overgestoken waarbij gebruik wordt gemaakt van een overzetvlet.
Begin zestiger jaren waren er al de eerste initiatieven van de NIVON-afdeling Dordrecht richting de gemeente om in de boerderij De Kleine Rug een natuurvriendenhuis te realiseren. De inmiddels leegstaande boerderij, “een goed woonhuis en een uitstekende staat verkerende schuur”, wordt door de eigenaar, inmiddels de gemeente Dordrecht, verhuurd aan de Stichting Natuurvriendenhuizen voor een bedrag van duizend gulden per jaar. In afwachting van verdere ontwikkelingen en om het te behoeden voor verdere vernielingen werd het huis bewoonbaar gemaakt en in 1964 door de familie Broere betrokken als beheerder. Het was pionieren, geen elektriciteit, geen gas en drinkwater werd aangevoerd met een waterboot.
Pas vijf jaar later werd begonnen aan een grondige en dure verbouwing en uitbreiding van de schuur om er een volwaardig Natuurvriendenhuis van te maken. Op 21 juni 1969 is het
Natuurvriendenhuis geopend door de burgemeester van Dordrecht, de heer J.J. van der Lee.
De verwachtingen waren hoog gespannen, maar de bereikbaarheid speelde parten en het aantal overnachtingen viel tegen. De exploitatie viel zo tegen dat de Kleine Rug met sluiting werd bedreigd. Maar de gemeente sprong bij in de exploitatie en realiseerde bovendien aan de Loswalzijde een opstaptrap voor naar de boot. In 1971 is de familie Broere opgevolgd door andere bewoners die niet meer als beheerders maar als schippers gingen optreden. Ook werden de twee slaapzalen, keurig gescheiden een voor dames en een voor heren, omgebouwd tot 6 kleinere kamers met in totaal 30 bedden. De verwarming met oliekachels werd vervangen door centrale verwarming, waarvoor de gemeente een kilometer lang aardgasnet aanlegde. Pas toen kwam de exploitatie een beetje uit de rode cijfers. In 1992 is een loopbrug gemaakt en een nieuwe vlet gebouwd, de “Heen en Weer Wolf”. Inmiddels is er ook een tweede vlet met de naam “Pluk”.
Maar nog geen twee jaar later liet de gemeente Dordrecht, nog steeds eigenaar van het huis, weten de boerderij te willen verkopen. Er hadden ook andere organisaties interesse in het huis, waaronder de scouting. Na flinke debatten kwam de gemeente met een genereus gebaar: het NIVON kon het huis voor een symbolisch bedrag van 1 gulden overgenomen worden, maar dat betekende wel dat het NIVON weer verantwoordelijk werd voor het inmiddels achterstallig onderhoud. Er werd in 2000 door een professioneel bouwbedrijf en de inzet van een groot aantal vrijwilligers is toen een grootscheepse verbouwing uitgevoerd. In 2003 heeft de gemeente de herinrichting van de Loswal uitgevoerd. Het gebied werd geasfalteerd en in het gehele haventje kwam een nieuwe steiger met aan de kop een aanlegsteiger voor de Kleine Rug. Ondertussen zijn er ook een aantal blokhutten op het terrein neergezet, waardoor ook het aantal gasten kon toenemen.
Door de Natuur- en Vogelwacht Dordrecht en het Natuur Informatie Centrum is uitvoerig onderzoek gedaan naar de flora en fauna op de Kleine Rug. Daaruit bleek dat het gebied “een onschatbare natuurwaarde” heeft. Er is een grote verscheidenheid van vogels (waaronder het ijsvogeltje), vlinders, planten, mossen, bomen en paddenstoelen. Aan zoogdieren zijn er onder andere, naast mollen, egels en te veel konijnen, ook reeën, vossen, wezels en bevers in het gebied aanwezig.
Nivon is in 1960 voortgekomen uit het Instituut voor Arbeidersontwikkeling (IvAO). Binnen de ‘Rode familie’ kon je destijds lid zijn van de Partij (SDAP), de Bond (NVV), de Omroep (VARA) en het Instituut (voor Arbeiders Ontwikkeling IvAO). Het Instituut was verantwoordelijk voor de scholing van de arbeiders en de ‘gestaalde kaders van het socialisme’. Arbeiders mondig maken was een belangrijk doel. Tegenwoordig ligt de nadruk veel meer op het goed omgaan met de natuur hoewel de socialistische arbeidersachtergrond zeker niet verloochend wordt. Op de Nieuwjaarsrecepties kan het er nog best ouderwets strijdbaar aan toe gaan, zeker als het koor “Melange Rood” uit volle borst de bekende oude strijdliederen voor de arbeidersstrijd zingt. Voorzitter Arie van Zanten van de Dordtse afdeling van het NIVON kwalificeert zijn afdeling tegenwoordig als “lief, links en lastig”.
De Stadspolder in 1960
Bovenstaande foto is rond 1960 genomen vanaf de Zeedijk ten oosten van Stadspolders, ongeveer waar nu de driesprong is waar de Wantijdijk (die er toen nog niet was) op de Zeedijk die toen nog veel smaller en lager was) aansluit. De kijkrichting is naar het noordoosten waarbij je door de bomenrij langs de Bildersteeg kijkt. Ook dat was toen nog niet de imposante dubbele bomenrij van nu. Omdat de fotograaf ook hoog op een dijk stond kon hij over de spoordijk alle gebouwen die langs het Wantij stonden goed zien.
Links ver buiten de foto staat het huidige NIVON-huis. Achter de vierde boom van links is de oude steenfabriek nog te zien. Die was weliswaar al in 1953 buiten gebruik gesteld en de rij met schoorstenen waren al om veiligheidsredenen verwijderd, maar pas in 1968 zijn alle gebouwen volledig gesloopt om ruimte te geven voor het spaarbekken. Rechts daarvan staat het spoorwachtershuisje, dat daar nog heeft gestaan tot eind jaren ’80, toen Stadspolders al een flinke wijk aan het worden was.
Daar weer rechts van zijn de oude heftorens van de Wantijspoorbrug duidelijk zichtbaar, die in 1996 vervangen werd door de huidige brug met de witte gebogen heftorens.
Verder naar rechts is eerst de boerderij van Sjaak Akkerman waarvan later de hier nog zichtbare houten schuur is afgebrand. Inmiddels is de hoeve in gebruik door Drechtwerk Groen. Helemaal rechts tenslotte, voorbij de laatste bomenrij zien we het inmiddels verdwenen naamloos gemaal dat de Stadspolder ten zuiden van de spoordijk droogmaalde en dat de bijnaam “Dronkemansmachientje’ meekreeg.